Ladders van Papier

Veel belovend debuut bij uitgeverij Opwenteling  no.106 - 1975.


Een Lied als Jij
Uitgegeven door Dimensie te Antwerpen (Jan Biezen) in 1979.
Het motief is de dood van haar dochtertje Patricia. ISBN 90 64120072
In een ontroerende spreektaal, geeft dichteres blijk van een poetisch kunnen dat verassend zuiver is en het gehele boekje door behouden blijft.

J.A. Barentsen in haar advies aan bibliotheken.
Deze bundel werd aanbevolen aan een breed lezerspubliek, bibliotheken en middelbare scholen en beleefde in 1981 een herdruk in Nederland.

Uit:
De vroege poëzie van Catharina Boer – zijn en tijd-
Een recensie van dichter,schrijver, recensent Romain John van de Maele,
gepubliceerd in het literair tijdschrift Schoon Schip 2011
 
Albrecht Dürer heeft op treffende wijze de melancholie gegraveerd. Op de achtergrond van ‘Melencolia’ breekt de zon niet echt door en op de voorgrond zit een wezenloos kijkende vrouw met engelenvleugels. Ze houdt als het ware doelloos een passer in de rechterhand en aan haar voeten liggen spijkers, een tang, een zaag en een schaaf. Naast haar bevindt zich de molensteen waarop een gevleugeld kind zit, een beeld dat aan de uitdrukking ‘dat ligt me als een molensteen op het hart’ doet denken. Tussen de vrouw en de achtergrond staan een ladder en een bouwwerk dat wellicht nog voltooid moet worden of in onbruik is geraakt.
Met ‘Ladders van papier’ (onder pseudoniem Karina Alberts) is het oneindige wel (heel even) bereikbaar en in haar gelijknamige debuutbundel (1975) heeft Catharina Boer die ladders bestegen met de aangesproken ‘je’.
 
…de eeuwen ingegaan,
cirkels die ik meeloop
struikelend bouwende
aan woorden, die ontglippen
uit mijn hand….
 
De dichteres bouwt met woorden, niet met stenen. De woorden ontglippen haar zoals de gereedschappen van Dürers bouwengel, maar het lyrisch subject slaagt erin met de aangesproken ‘Andere’..de tijd te doorbreken: ..beklimmend/onze beperkingen/op papieren ladders/naar een kleine hemel.
De woorden zijn niet alleen stepping stones, ze relativeren ook het Niet: ‘slechts als namen zijn wij doden’.
Voorbij het woord, voorbij de namen is het zijn geen cirkel die zichzelf sluit en blijft het zijn altijd bereikbaar met ladders van papier.
Het ware dichterlijke woord wist het Niet tijdelijk uit: ‘met mij sterven/jouw ogen/als ze nooit/beschreven zijn’. Het woord roept een nieuwe werkelijkheid in het leven – een levende werkelijkheid die de dood heel even buitenspel plaatst. Het woord verlegt de grenzen van het zijn en begint een eigen communicatief leven te leiden: ‘hoe zal ik jou verhalen/of jij mij?.../
In deze twee korte versregels komt een uitzonderlijke bescheidenheid aan het licht –het lyrisch subject erkent dat het in de uitwisseling van woorden zelf object wordt of alleszins onderwerp kan zijn. Catharina Boer beseft dat dichten vaak meer luisteren impliceert dan zelf het woord voeren en haar werk illustreert op een bijzondere manier de ambiguïteit of meerduidigheid van de dichterlijke semantiek.
De pijnlijke achtergrond van de dichterlijke tweespraak – die uiteindelijk uitmondt in een samenspraak met de lezer en op die manier een betekenisproces op gang brengt – blijft bijna geheel op de achtergrond. Woorden zijn soms ontoereikend om op een directe manier verlies draaglijk te maken en dan is zwijgen op zijn plaats. Dan vervangt een gebaar het woord: ‘zeg me/ met woorden gewogen in je hand/en zwijg/betast me/omdat dat verstaan betekent.
Maar het lyrisch subject is niet overgeleverd aan de willekeur van de zijnden: ‘buiten ik/is niets/wereld buiten mij/is door mij’…./
In ‘Melencolia’ van Dürer gaat de gevleugelde vrouw berustend naast een bouwwerk zitten. In Catharina Boers gedichten wordt voortgebouwd.: ‘Ik/na revolutie, leegte, verwoesting,/herbegin,/bouw Mijzelf een huis’…De sprekende moeder bindt, ondanks alles, niet in. En toch, zoals Henry Bordeaux in La neige sur les pas schreef: ‘Construire est déjà une lourde charge, mais construire est plein d’allégresse. Rebâtir demande plus de peine et ne va pas sans mélancholie;.
En die melancholie is ook in Ladders van Papier aanwezig. Ze is minder berustend dan in de gravure  van Dürer, maar heel herkenbaar, zoals in het gedicht ‘Cirkels, waarin de aangesproken ‘je’ een naam krijgt:

                                                            -veld van verlaten
                                                              poppen,
                                                              graven bevroren           
                                                              ouderleed.
                                                              voel  jij die kou
                                                              Tritia?-

 
.../Ook in het werk van Catharina Boer is voor mij –als lezer die de gedichten na tientallen jaren opnieuw leest- de molensteen aanwezig, maar haar spreken mondt niet uit in elegisch zelfbeklag. De dichteres verwijst naar de natuur, maar haar woordenschat is modern (en modernistisch) en de referentiële functie van haar poëzie komt hier tot uitdrukking in woorden als asfalt en beelden als ‘opeengedrukte stad’, ‘dodelijke olie’, ‘stenen stadswoestijn enz…
Catharina Boer koppelt de referentiële functie aan een uitgesproken kritische houding.
Het dichterlijk subject grijpt naar woorden als avond, septemberkleuren, vrede  enz..en beseft dat ‘woorden ladders van papier’zijn…./
Catharina’s tweede bundel: Een Lied als Jij  vormt dan ook een tweeluik met de debuutbundel. Éen Lied als Jij’ bevat twee gedichten die in een licht gewijzigde vorm uit de eerste bundel zijn overgenomen. Het ligt dan ook voor de hand deze twee gedichten een centrale plaats te geven. In het gedicht ‘Waar is de boswachter?’, herinnert het lyrisch subject aan de door de mens beheerste natuur : weiland van cement/einders achter uitlaatgas/vlammende monsters van verkeer/verkeerd en dat eindigt met de schreeuw: ‘Bescherm tenminste dat kleine meisje/op de fiets’.
Hoe kan een getroffen en bewogen ouder, geconfronteerd met het verlies van een kind, stand houden in de ‘stenen stadswoestijn’? Wellicht door te luisteren en de draden die gisteren en vandaag verbinden niet door te knippen: …draden wikkelen/de kluwen/genen van verledens/spinnen leven/nieuw. De cirkel wordt spiraal: ‘De wereld/dreunde verder/toen jouw hartje zweeg/maar in mij/ de stilte/ vormend jouw beeld/ bewaar ik je../over alle graven heen/verbinden ze ons/eeuwig vernieuwd’.
Met een verwijzing naar de debuutbundel van Marcel Wauters, lees ik Catharina Boers poëtisch bericht als ‘er is geen begin en er is geen einde’…../
De kernelementen van Catharina Boers gedichten zijn: tijd, historie, geboorte en dood en de cirkel daarvan.
De dood is niet het einde:‘Ondanks je sterven/ben je er/Sterven is bevestiging/van leven’…/
Tijd is als eb en vloed, in een ander gedicht : een wentelend wiel/wat achter de horizon verdween/komt morgen terug:

                                                 Ik staar,
                                                 zij herhaalt zich
                                                 de zee.
 
                                                 De golfslag
                                                 uit de hemel
                                                 wint het van het land.
 
De laatste versregels van  ‘Een Lied als Jij’ herinneren aan het verlies, dat weliswaar met woorden omfloerst kan worden maar nooit voltooid verleden tijd wordt: …/
Vanuit het onbekende/draagt de wind jouw stem/ik wacht tot je zegt/het is als bij jou,/ moeder.
Bouwen met woorden, heropbouwen met woorden is duurzamer dan met stenen en timmerhout. Steen en hout worden aangetast door de tand van de historische tijd, het woord verheft zich, ondanks zijn beperkingen, boven de historische tijd. En toch zijn ook de woorden stenen –stenen ‘die door arbeid vorm moeten krijgen’.
 
                                                                 *

Water en Steen, uitgegeven door uitgeverij Opwenteling te Eindhoven in 1989
ISBN 90 6338088.
Korte gedichten in het zoeken naar plaatsen van weleer. Dichteres roept haar jeugd op, het oude dorp, het landschap van toen (verdwijnend door nieuwbouw en asfalt).
Maar herinneringen vervagen: het besef van vergankelijkheid wordt tot uitdrukking gebracht door het vervlietende water. Deze poezie heeft een sterke, bezwerende toon.
Literair boeiend voor literair ontwikkelde lezers. J.G.W. Gielen –aanbeveling biblioheken.


Kraaien Verjagen
Uitgegeven door uitgeverij Opwenteling te Eindhoven, een speciale uitgave n.a.v. een herdenking van het 150e geboortejaar van Vincent van Gogh -2003
Meer dan de helft is van de hand van Catharina Boer, onder het pseudoniem Karina Baggermans. Samen met Jan Smeets, nodigde zij andere dichters uit mee te doen met het schrijven van poezie over het werk van v. Gogh o.a. Will van Sebille, Klara Smeets, Leo Mesman, Jeannette Coppens, Jan v.d. Pol, Helma Michielsen, Iris van de Casteele, Herbert Mouwen en Victor Vroomkoning.
Deze bundel is schitterend geillustreerd door Jack van Hoek, Jan Smeets, Jeanette Coppens, Mo Thijsse Klasen en Diana Baggermans. Hieronder volgen citaten uit een recensie in het Eindhovens Dagblad van de hand van kunstredacteur Peter van Vlerken:
Kraaien Verjagen is een van de aardigste bundels die Opwenteling de laatste jaren heeft uitgegeven. Karina Baggermans weet treffende woorden te vinden bij de beelden van v. Gogh, zoals “houtsnijgezichten” en “tijd voor stille taal”.
Wat mij betreft wijdt zij het mooiste vers aan Sien, het Haagse hoertje met wie Vincent een paar jaar heeft samengewoond.


Verlaten Tafels - 2005
Uitgeverij Wel te Bergen op Zoom
Van de hand van Inge Lievaert – Biblion/NBD:
Veel herinnerd leven, hetgeen uiteraard binnen het heden herleeft. Een vervlechting die zij boeiend in beeld brengt, het voorbije oproepend om het tegelijk los te laten en te verinnerlijken. Veel lidwoorden laat ze weg. Soms is dat als een abrupt neerzetten van woorden, brokjes taal, snel beslag leggend op een flits van ooit, waarmee als het ware een herinneringsbeeld wordt gepointilleerd.
Poezie van een gerijpt talent, vol terugblikken, uitlopend op verstilling...


Dichter Frans August Brocatus: In een sobere stijl met verassende beelden vol van kleuren en geuren, brengt Catharina Boer verleden en heden samen.
Zij herschikt wat achterblijft en legt haar woorden uiterst precies, zoals (sprekende) stenen in (eeuwige) landschappen.
Dit zijn langdurig gerijpte en zorgvuldig gecomponeerde gedichten, wars van valse sentimentaliteit, maar doordesemd van heimwee en verlangen.
Catharina Boer is een dichteres die meteen van zich laat spreken.



Consulent Letteren CVA, Jan Smeets: In deze bundel wordt een balans opgemaakt van een leven, dat soms mee stroomt met het getij van de tijd en er soms tegenin gaat.
De balans levert teksten op vol melancholie, pijn en wijsheid en vooral ontroering over schijnbaar voor de hand liggende dingen.
Teksten die op de hand genomen moeten worden en gelezen als delicate etsen.



Kunstredacteur Peter van Vlerken: ../Vrijwel alle poẽzie is een poging tot fixatie van de tijd. Maar in weinig gedichten is het verglijden van het leven zo voelbaar aanwezig als in die van Catharina Boer. Het is ingesleten in haar taal als blutsen in een oud tafelblad.


Recensente Brigitte Jonkers, in het Eindhovens Dagblad van mei 2005:
De in Nuenen woonachtige Catharina Boer, eerder in Brabants literaire kringen, bekend als Karina Baggermans, publiceerde o.m. bij Opwenteling.
Met de bundel Verlaten Tafels, uitgegeven bij Uitgeverij Wel, keert zij definitief terug naar haar eigen naam.
De gedichten van Catharina Boer lijken als het ware opgestuwd te worden door een spanning tussen vergankelijkheid en het juist tegen de stroom ingaan daarvan../ In plaats van af te glijden, vernieuwen zich de onderwerpen onder de hand van de schrijfster, die steeds bijschaaft, herschikt.
Met haar verbaal rijke sensitieve dichtkunst, heeft Catharina Boer een bundel afgeleverd die er wezen mag.



Dichter en recensent Atze van Wieren in het tijdschrift Schrijven – Amsterdam, een recensie over een gedicht uit Verlaten Tafels: Bij het graf van mijn kind:
…/Zoals radiotelescopen het heelal afzoeken naar signalen, wordt ook hier, op een koude dodenakker, gepeild of er nog iets opgevangen kan worden.
Ook in de diepte wordt gezocht. Prachtig gevonden is het woord lichtlijn../Treffend verwoord ook “vonkend uit opgeslagen beeld”.
Een zonnestraal weerkaatst, geeft een illusie van beweging en wordt het kind “woordvoerster van alle zwijgenden”../
Ik vind dit een goed gedicht. Om iets wat zo aangrijpend en persoonlijk is zo te kunnen verwoorden, getuigt van talent.
(In het kader van “persoonlijke gedichten”, geeft van Wieren hier een voorbeeld met: “Bij het graf van mijn kind”.)



Dichter en recensent Frans Fransaer  -2005 in “de Poezietuin” – Adegem (Belgie)
Hoe kan het anders dan dat iemand die uit Nuenen komt en Vincent in zijn hart sluit, zo’n pakkende poezie schrijft. Ik was meteen weg van Catharina Boer en haar Verlaten Tafels.: Van haar kronkelwegen vol goudveil, haar dagen die als appels vallen, zomers die totaal zijn, oude verhalen herschrijft, bonkend van nostalgie naar licht, naar stenen, naar water. Deze bundel had zeker “Sonate uit Stenen” kunnen heten.
Stenen rollen door heel haar verhaal. Niet het minst daarom intrigeert mij deze poezie. Wie van stenen houdt kent de tijd en doorgrondt hem.
…/Ik denk dat Iris van de Casteele, Catharina Boer en Hans Lodeizen elkaar heel goed verstaan zouden hebben. Spijtig genoeg las ik te weinig Lodeizen, maar ik las van de Casteele en ook, voor de tweede keer Catharina Boer.
…/Vaak worden zinsdelen weggelaten (opzettelijk verzwegen) wat een nog meer gebalde taal tot gevolg heeft: geheimzinniger, nog ‘stroomopwaartser’.
Catharina Boer schrijft/”leeft” een plastische taal die noot saai wordt, “een aaiende zon”, een “alles verbloemende schort”, “dwaalbossen diep in ons” enz.
…/Die eindeloos rustlozen met hun heimwee, “waarin poezie zich strekt”.



Zwijgwater
Recensie uit het Eindhovens Dagblad dd. 6-3-2009



Kunstredacteur Peter van Vlerken over de bundel Zwijgwater
Uitgeverij Wel te Bergen op zoom:
Recentelijk zijn twee dichtbundels verschenen die het melden meer dan waard zijn.
De ene is “Zwijgwater” van de Nuenense Catharina Boer, de andere is “Wie hier nog komt” van Hans van de Waarsenburg.
Met weinig moeite zijn ze met elkaar in verband te brengen.
Catharina Boer haalde haar inspiratie uit de Biesbosch, waar ze nog jeugdherinneringen heeft liggen.
Ze grijpt in haar bundel verder terug: naar de Sint Elisabethsvloed van 1421 die hele dorpen verzwolg. Zij brengt naar boven wat alleen in dichtersverbeelding naar boven te brengen is en laat heden en verleden elkaar afwisselen als het repeterend ritme van eb en vloed.
WETLAND/ …Een zucht verleden die/aan het oppervlak schrijft, beemd/die steeds de kop opsteekt/zichzelf een naamloos blijft/
Hier moeten wij eerder zijn/geweest, in dit licht van elkaar/verliezen en hervinden.



Dichteres Iris van Casteele over Zwijgwater
Om zich te kunnen inleven in de nieuwste dichtbundel Zwijgwater van Catharina Boer is het goed vooraf iets te weten van historische gebeurtenissen die eeuwen geleden plaats vonden. Achteraan in de bundel las ik: WOLBRANDSKERKE: In april 2007, stuitte men, tijdens werkzaamheden onder Dordrecht, op de resten van een in 1421 verdronken dorp.

Zo belanden we meteen bij het water en bij vervlogen tijden, zelfs bij vervlogen taalgebruik. Waarschijnlijk ligt het aan de vele ouderwetse woorden dat ik mijn aandacht niet meteen bij die gedichten kon houden waarin ze voorkomen. Ze vragen wat geduld, doch wie het opbrengt wordt uitstekend beloond en een lang stuk terug meegevoerd in de tijd. Het eerste gedicht van de eerste cyclus ‘Spiegelingen’, begint met:

DOOD TIJ
Waar zij hun beker leegden,
slechts scherven
verleden achterlieten.

Verzonkengrond mogelijk
zich nog vorm herinnert,
van Houweninghe of Almonde.

Maar niets
weerspiegelt
dan vluchtige vogels.

Maar er is meer dan vogels en water. Water dat heel veel schade kan aanrichten en tegelijk onontbeerlijk is. Hoe doeltreffend wijst de dichteres op het noodzakelijk kwaad wanneer de turfsteker de grond onder de eigen voeten wegneemt om in zijn levensonderhoud te voorzien.

DILEMMA
Wie zich staande houden moest
bij armoede, kruiend ijs,
gulzig wassend water,

stakoude veenlagen tot turf.
Maar nam zich met darinc delven,
de grond onder de voet.

*

De tweede cyclus heet ‘Stromingen’, waarin we als het ware worden meegevoerd naar een nieuwere tijd. Ik zou Catharina Boer onrecht doen indien ik –naast het historische- het poëtische van deze bundel niet dubbel en dik zou onderstrepen.
Hier de laatste uit het drieluik NEHALENNIA, bevat uitzonderlijke gedichten die beklijven.
Ook Wetland en Buitendijks stromen, Overgang, Drenkelingen, en het laatste gedicht: Begin, waarmee de bundel eindigt met diepgaande poëzie, die ik zoek in een gedicht:

Iris van de Casteele


Schrijver / Dichter Jasper Mikkers over Zwijgwater;
Je hebt je bewonderswaardig goed verdiept in de geschiedenis van de Biesbosch en je roept een sterke sfeer op die door de bundel heen gehandhaafd blijft. De gedichten ademen ook een grote vertrouwdheid met land en geschiedenis (een tijd die is voorbijgegaan). Er spreekt ook gelatenheid en geslotenheid uit de bundel, een plek wordt beschreven die geen banden had met (de geschiedenis van )andere plekken. De typeringen van water, huizen, mensen en voorwerpen heeft wel iets sombers, iets gepredestineerds. Het is leven en zwoegen onder een soort noodlotsbesef of weinig opbeurende levenshouding.
Alsof de lezer naar foto’s kijkt van een grimmig bestaan op en aan het water.
Ik feliciteer je met de volwassen poezie van deze krachtige bundel. …/ Jasper.



Saturnusboven de Schelde – 2008
Uitgeverij Demer Belgie. Werk van 5 Nederlandse en 5 Belgische dichters:
WillieVerhegge, Lief Vleugels, Maarten v.d. Elzen, Annemarie Sauer, Rose Vandewalle,
Joris Iven, Catharina Boer, Roger Nupie, Albert Hagenaars en Hannie Rouweler.
In “Saturnus boven de Schelde”, boeiende bloemlezing, geplaatst in “de Geletterde Mens”


Dichter / Recensent Bert Bevers over Saturnus boven de Schelde;
CatharinaBoer haalde de inspiratie voor haar vierluik Brekend Licht bij de twaalf glasramen die Marc Chagall maakte voor synagoge in het Hadassah-ziekenhuis in Jeruzalem. God en Gedachte, besluit heel fraai met: Haar daarin verstrooide gedachten/onvoltooid gebleven, richtten niets uit/zeilden zacht voorbij op vogels

Het gedicht Rood tussen Groen handelt over het omgaan met het verlies van een kind: onafwendbaar de doornen en een knikkerkuil/ want altijd wel gravend het bloedende kind. En: Spoorloos nu de ruwe runen taal/ en boosheid daar ketsend neer gegooid tot leeg/ haar hand. Dromerig opgeraapt, klaarde het/ glas weer vertes met hemels vol plannen. Indringend!
Een boeiende bloemlezing met poëzie van dichters van uiteenlopende pluimage, goed voor een aantal uren leesgenoegen. Geen vociferatie, maar gewoon vakwerk van stielmensen. Meer moet dan soms niet zijn.


Schrijver / Recensent Thiery Deleu over Saturnus boven de Schelde
In het Vlaams/Nederlands Literair/Cultureel tijdschrift: SCHOON SCHIP, waarvan hij vaste medewerker is:

Hannie Rouweler stelde de verzamelbundel ‘Saturnus boven de Schelde’ samen. (uitgeverij Demer)
Zij bundelde tien dichters met elk zes gedichten: Willie Verhegge, Lief Vleugels, Maarten van den Elzen, Annemarie Sauer, Rose van de Walle, Joris Iven, Catharina Boer, Roger Nupie, Albert Hagenaars en Hannie Rouweler, dichters die voor hun poëzie herhaaldelijk het keurmerk ‘Kwaliteit’ kregen. De kans dat deze bundel dan ook wordt geprezen, is hoog in de hemel al geschreven!.…/Mooi gelay-oute bundel, met een verassend mooie kaft. En nu het woord aan de poëzie…/

Catharina Boer schrijft nostalgische, sensitieve poëzie. Zij kan kort en krachtig een bepaald tafereel schetsen, eenvoudige taal en beelden met veel associaties. Zij maakt ook vaak gebruik van metaforen.
Hieronder een van de vier gedichten uit de cyclus ‘Ramen van Jeruzalem’ – voor Marc Chagall- kunstenaar.
-Je licht op materie opent de stad
streelt een harde god van haar zacht
gezicht met vogels, bloemen, bok
of kruis en brandt een oranje zon
in paarse heuvels bij zeven kaarsen.
Het zweeft in het glas van jouw oog,
dat zachte smaragdgroene symbolen,
geliefden en kus bovenaards verheft.
Zo veegt de wind de straten schoon
naar nieuw, klinkt als –zie-, als stem
van eens, van die man met zijn staf of
een melodie van de violist op het dak.-

*


Uit de recensie van ThierryDeleu over de bundel HEUVELS en RIVIEREN:
a.specifieke titel voor steengoede gedichten !
…Ook nu weer, in haar recente bundel Heuvels en Rivieren valt mij op hoe kort en krachtig Catharina Boer een bepaald tafereel kan schetsen, eenvoudig van taal en met beelden met veel associaties en metaforen. Haar jeugdjaren liggen in de Bilt/Bilthoven, aan de rand van de Utrechtse Heuvelrug. Deze omgeving heeft haar verbeelding gewekt.
Heuvels en Rivieren zijn niet louter decorelementen of natuurbeschrijvingen…het zijn veleer vluchtige gedachten die door de dichter heen dringen, zich in water spiegelen of het heuvelland betreden. Heuvels zijn uitkijkposten en rivieren duiden op het contrast tussen continuïteit en voortgang. Water fascineert haar. In bijna elke bundel.
De kracht van haar poëzie wordt gevormd door de beelden. Haar beelden zijn perceptie. Heden en verleden vermengen zich in de gedichten…Zoals het landschap nooit af is, zo is haar verbeelding niet eindigend../
Het openingsgedichtHOE in de eerste afdeling ‘Rood en Groen’, is als een deur op een kier, de deur van een klaslokaal zodat je op het bord een glimp opvangt van de titel van het opstel:

HOE
het tenslotte wijkt
schijnbaar oppervlak,
beeld brekend water.
Dieper in kalme onderstroom
van taal woorden zich wiegen,
houvast zoeken, grond raken.
Het zeedier zich ingraaft,
luistert naar tokkelend
water en wat het vertelt.
Wat mij toch verbaast, is het feit dat haar nieuwe bundel ook gedichten bevat over locaties in Griekenland, Indonesië en Ierland.
‘Reiziger door de tijd’ heet die tweede afdeling, waarin ik ook verwijzingen vind naar poëzie over schilderijen van Rembrandt en van Gogh.
Ook in dit tweede deel zijn de constanten: de tijd, de liefde, de vrouw../
Ik stel vast –en dit zal haar bedoeling geweest zijn- dat haar jeugdervaringen doorleven in haar leven, het voor een groot deel determineren, ook wanneer zij zich op andere plaatsen, in andere landen bevindt.

De derde afdeling ‘Het gedroomde Huis’ is de terugkeer naar de plek waar zij verleden, heden en toekomst deelt. (‘Hier begon haar reis uit vroeger boeken’ en ‘de dichter raapt verloren resten taal en leest wat is gebleven’ – zie het gedicht ‘Terug’’ op blz. 58)

HET GEDROOMDE HUIS
Je hebt nergens wanden
waartussen gedachten gekluisterd
aan steen van vakken en trappen
of onder een alles omvattend dak,
want in mij ben je grenzeloos wonen
met ruimtelijke vensters, waar licht
je wezen is, wit van tijdloosheid
over weidse rivieren, oude heuvels
rond het kind onder seringen, dat
woorden vindt en lippen vol liefde
in fluisterende zomernachten, want
nooit sluit ik een deur en nooit
kan ik je verlaten. Nooit.
Het eerste gedicht HOE, het laatste gedicht Het Gedroomde Huis. Dit is geen toeval: de cirkel is rond. Een vicieuze cirkel bovendien –of zij nu reist of in zichzelf keert- altijd keert Catharina terug naar het uitgangspunt dat zij verlaten heeft: water, tuinen, vader, haar dochtertje Patricia, het landgoed Houdringhe, het tolhuis, het park, het heuvelland. Zij heeft als dichteres nog niet de appreciatie gekregen die zij ruim verdient. Zij heeft een nieuwe stem, een verassende verwoording, eigen taalregels, zij schrijft kortom zeer goede poëzie.


Recensie in het Eindhovens Dagblad van de hand van kunstredacteur Peter van Vlerken:
Met Heuvels en Rivieren, heeft de Nuenense dichteres Catharina Boer haar zevende bundel afgegeven.
Boer is van oorsprong afkomstig uit de Bilt, maar publiceerde in Eindhoven bij de dichtersvereniging Opwenteling, aanvankelijk onder de naam Karina Baggermans.
Andere bundels verschenen bij uitgeverij WEL in Bergen op Zoom, maar nadat die (uitgever) gestopt is, stapte zij, voor deze laatste publicatie over naar het Belgische Demer…./Zij laat beelden van vroeger opgaan in landschappen en meevoeren door water om ze zoveel jaar later uit te graven dan wel op te diepen en in dichterlijke, vaak allitererende woorden voor vergankelijkheid te behoeden. Om het met een ander beeld te illustreren: haar slotgedicht Het Gedroomde Huis
is er een zonder wanden of dak, die zouden haar gedachten maar inperken. Het bestaat uit ruimtelijke vensters, waar licht je wezen is, wit van tijdloosheid over weidse rivieren, oude heuvels rond het kind onder seringen, ../ want nooit sluit ik een deur en nooit kan ik je verlaten.



*


donderdag 23 december 2010

CATHARINA BOER



EEN DIEPER STROOMGEBIED

Over ‘Heuvels en rivieren’ van Catharina Boer

Heuvels en rivieren? Wie enigszins bekend is met de poëzie van Catharina Boer en dan vooral met de gedichten van haar laatste bundels, weet dat deze benaming niet de bedoeling zal hebben om oneffenheden in het landschap of waterstromen te beschrijven of bezingen. Boer zoekt het liever dieper, buit gretig de betekenis van woorden uit, vooral als die meervoudig is.

Omdat de uitgever me vertelde dat Boer, geboren in De Bilt, voor ogen had met deze bundel terug te kijken op haar jeugd en die in taal extra zin te geven, wordt op z’n minst de aanleiding van beide elementen van de titel al wel duidelijk. De betreffende provincie is namelijk niet gezegend met een paar bulten maar een heuse keten van zandgronden, de stuwwal van De Utrechtse Heuvelrug, die bij Amerongen bijna 70 meter bereikt. Hij is grotendeels bedekt met bossen maar er zijn ook heidevelden en plekken met stuifzand.
Wat het water aangaat; de hoogten worden omgeven door rivieren als de Neder-Rijn, de Grebbe en de Vecht en vlakbij zijn plassen en grote meren. Voeg daarbij de boeiende geschiedenis van dit ongewoon rijke landschap (de voor ons land oudste menselijke artefacten zijn hier gevonden) en je hebt alles wat het hartje van een dichter met een fascinatie voor plaats en tijd maar kan begeren!

Boer verbindt heuvels en water in een titel. Heuvel staat o.a. voor uitkijkpost, rivier voor het contrast tussen continuïteit en voortgang. Pas vanaf een hoge plaats zie je de rivier in die hoedanigheid het best. De combinatie is dus, mede gelet op het feit dat heuvels en rivieren elkaar vormen en bepalen, zeker zinvol,
Het lijkt daarom vreemd dat Boer haar tweeledig benoemde boek een compositie van drie delen gaf en, meer nog, dat ze in de tweede afdeling, toepasselijk ‘Reiziger door de tijd’ geheten, locaties in Griekenland, Indonesië en Ierland introduceert. De thema’s zijn echter niet nieuw of vreemd; ook hier domineren de constanten van Boer. En kijk, ook de belangrijke motieven van de eerste afdeling, die‘Rood en groen’ heet, als het water in allerlei vormen en, in een enkel geval, de heuvel, zijn present.
Mocht ze dit middendeel hebben aangebracht om de jeugdherinneringen te scheiden van de reflecties van latere bezoeken om te benadrukken dat de eerste levenservaringen een bepalende invloed op haar leven hebben, ongeacht waar zij zich bevindt, dan kunnen we spreken van een vruchtbare compositie.

Aan de hand van één gedicht uit elke afdeling wil ik enkele karakteristieken van de poëzie van deze verrassende dichteres in beeld brengen. De nadruk ligt achtereenvolgens op de grammaticale techniek, het vrouwelijk perspectief en de behandeling van de tijd.


Boer hanteert een bedrieglijk open taal zonder al te veel moeilijke woorden maar onder de beschrijvende laag schuurt en knarst het. Neem de allereerste strofe met haar treffende beeld als waarschuwing: Hoe // het tenslotte wijkt / schijnbaar oppervlak / beeld brekend water. Dat je de meeste gedichten van Boer niet in één keer vloeiend leest, heeft veel, zo niet alles, te maken met de grammaticale incongruentie waar zij zich willens en wetens van bedient. De zinsdelen mogen van haar niet altijd volgens de taalregels op elkaar aansluiten. Dat maakt haar poëzie minder voorspelbaar, verhoogt de raadselachtigheid en spanning.
In het derde gedicht, ‘Oude tuin’, zien we een daarmee verbonden stijlmiddel: de opname van een bij eerste lezing niet passende woordengroep: Niets dooft hier of valt, meevretende / worm onzichtbaar. Zo schrijf ik me / veilig. De worm lijkt aanvankelijk niets te maken te hebben met doven of vallen. Pas nadenken geeft dit woord z’n bestemming.
Een ander voorbeeld nog, ditmaal een oversprong, staat in het slot van het volgende, aan haar vader gewijde gedicht:

VUUR

Waar ik je zoek tussen de dingen
vader, vind ik je graag bij de haard,
waarin je roerde, gruis sloeg tot as

om te vertrappen op ons winters pad.

Je scheidde het goede, het vatte vlam,
rosse warmte hing om jou of je,
verhit, weer stronk en snoeihout kliefde,
even gebukt en afgewend.


In noeste ernst van de dagen
hield jij zo het seizoen in handen,
waarin alles groeide. Ook


na jouw verscheiden, je opging
verspreidde op de wind, blaas je
telkens gloed in mijn herinnering.


Je wilt iets lezen als: ‘waarin alles groeide, je opging, op de wind verspreid raakte’. Dat staat Boer echter niet toe. Ze plaatste er de, dankzij een punt, een hoofdletter en een komma verzelfstandigde bepaling ‘Ook na jouw verscheiden’ tussen. Bovendien blokkeert ze de eerste mogelijkheid met ‘blaas’ in plaats van ‘blaast’ en haalt ze dit woord tevens naar voren.
Reconstruerend, de verwachting te kunnen lezen: ‘het seizoen // waarin alles groeide, ook na jouw verscheiden, het seizoen waarin je opging, op de wind verspreid raakte, die telkens gloed in mijn herinnering blaast’ gaat onder in een ingenieuze constructie die het mogelijk maakt dat de wind de vader eerst verspreidt en vervolgens met hem samenvalt. Het gaat eigenlijk nog verder: de vader neemt de wind over, bepaalt richting en bestemming ervan, en wórdt aldus de wind. Einde en begin worden verbonden, wisselen elkaar af.
Dit is niet alleen een stout staaltje vakmanschap, dit is poëzie, dit is om preciezer te zijn een uitstekende demonstratie van de werking van poëzie. En de bundel staat vol met voorbeelden waarin grammatica en inhoud met elkaar op gespannen voet staan en elkaar desondanks versterken, vermeerderen.

Toch kan Boer ook subtieler te werk gaan. Om nog even bij dit gedicht te blijven; ‘roeren’, onlosmakelijk verbonden met ‘beroeren’, betekent ‘in beweging brengen’. Boer geeft het werkwoord zelfs de kracht mee van ‘tot leven brengen’. Zij roert net zo lang in de taal totdat rituelen die in onze cultuur met leven en dood samenhangen symbolisch extra geactiveerd worden. Vuur vernietigt maar verwarmt ook, houdt leven juist in stand. As is het enige dat uiteindelijk overblijft maar krijgt toch nog een nuttige functie, namelijk om houvast te geven op een winters pad. Zelfs als er geen sprake van een begrafenis is, verdwijnt de as bij haar in de aarde, in het onderhavige geval wordt de as er zelfs ingestampt! Er staat niet ‘het’ maar ‘ons’, en deze keuze geeft een sublimering aan, het levenspad van ieder.
Het klieven van hout is het doden van een levensvorm, zeker als het om een stronk (de basis) gaat maar ditzelfde hout is nodig voor de levenskracht van het vuur. Zo rijgt Boer betekenis na betekenis na betekenis aan het snoer van haar gedicht.


De motieven van het pad en cirkelgang komen terug in ‘Reiziger door de tijd’, de tweede afdeling. In het vers ‘Efeze’, dat mooi aansluit op gedichten als ‘Efeze’ (ja, ze schreef al eerder over die Griekse, nu in Turkije gesitueerde stad) en ‘Milete’ in de bundel ‘Verlaten Tafels’, is het een dwaalpad geworden: 'Op ons dwaalpad draaide het wiel / van de tijd. Wij lieten het marmer / voor wat het was, de bergen in / om een kerkje, enkele muren, / verminkt verhaal: verwoest eenmaal, / na era’s weer in ere, dan vergaan.'
Boer toont hier ook wat ze met klankovereenkomst aankan: dwaal-wiel-wat-was en era’s-ere (tussen drie maal ver-) staan niet op zich. Veel gedichten getuigen van muzikale weelde.
In deze alinea wil ik echter haar strategische keuze voor de vrouwelijke personages aanstippen. Wie haar vorige bundels erbij neemt, kan er niet omheen dat ze dat doet om de ondergeschoven rol van de vrouw door de tijd heen te hekelen en tegelijk de veelzijdigheid van het vrouwelijk vermogen te belichten. Ze kiest soms een belaagde machtige dame als farao Hatsjepsoet, maar in ‘Heuvels en rivieren’ spelers uit o.a. de mythologie (Aphrodite en Penelope), het Oude Testament (de vrouw van Lot, aan wie ze maar liefst vier verzen wijdt), de familie (haar eigen moeder en dochters), de kunstwereld (een kore) en, last but not least, uit de wereld van de verworpenen: de Haagse hoer Sien op wie Van Gogh-een van Boers favoriete schilders- zijn geile mededogen richtte.
Een van de meest traditionele en dus gemakkelijkst te lezen verzen in deze bundel heet ‘Deirdre’. Het is opgedragen aan Adriaan Roland Holst, wat niet vreemd is gezien diens decennia lang populaire novelle ‘Deidre en de zonen van Usnach’, die eerst in De Gids verscheen (in 1916) en vier jaar later als boek. De vertelling is een klassiek voorbeeld van het symbolisme, kondigt in de persoon van Deirdre het noodlot aan dat middels tal van intriges en het nodige wapengekletter tot de ondergang van een Iers rijk zal leiden. Het is tevens een vroege uiting van poëtisch proza.
Boer benadrukt dat Deirdre een ‘sídhe’ is. De volledige benaming moet luiden duine sídhe, waarmee een Keltisch sprookjeswezen bedoeld wordt, vergelijkbaar met een fee of elf. En dat is uiteraard een kolfje naar haar hand. Volgens één theorie leefden de daoine sídhe (meervoud) in Tir na Mban (het Vrouwenland) en dat past te mooi in dit fragment van de recensie om het niet te vermelden.

DEIRDRE

Voor Adriaan Roland Holst 1886-1976

Strijd, de steek om het gelijk,
sloeg ze af, die doodde haar

verlichte geest. De hoofdrol

schonk jij haar, niet om wetten
of bezwaren, maar om daden
uit haar droom. Zij –de sidhe,

weerloze waarde, die moest
verliezen, haar zuivere liefde
in ver voormaals zoekgeraakt-

weerspiegelt nog in golven, wit
als haar besneeuwde huid, haar
Ierse haar in flarden avondrood

en in jouw dichtersogen, die zagen
dat het bestaat een eigen taal
te scheppen van wat verloren ging.


Boer richt het woord niet tot Deirdre, met wie ze het gedicht inzet, maar tot haar Nederlandse herschepper. Bovendien drukt ze in de slotstrofe een stempel van haar eigen credo. Evenals in de bundel maakt ze in deze tekst dus een driestapsprong: Deirdre-dichter-novelle. Vrij vertaald: grondstof-producent-product. Maar deze drie samen worden ook nog verwerkt tot haar eigen bijdrage, dit gedicht dus, wat in het licht van ‘wat verloren ging’ een tweede artistieke overwinning oplevert. Dit mooie slot doet je bijna vergeten dat Boer een gevaarlijk spel speelt met clichés als ‘weerloze waarde’, ‘zuivere liefde’, ‘wit als haar besneeuwde huid’, ‘avondrood’ en ‘dichtersogen’. Maar als de moderne dichter letterlijk elk lexicaal register mag openen, bijvoorbeeld straattaal en begrippen uit de wetenschap hanteert, of archaïsche benamingen en een plechtstatige toon aanwendt, waarom zou hij dan ook niet spelen met woorden en beelden die eeuwenlang tot het vaste poëziepalet behoorden? De meningen hierover zullen verdeeld zijn maar in elk geval past de woordkeuze van Boer in met name dit gedicht.
Zou het trouwens toeval zijn dat ‘hoofdrol’ (óók samenstelling van hoofd en rollen) het woord is waarmee de eerste strofe afgesneden wordt? Waarschijnlijk niet als je in aanmerking neemt dat juist ervoor sprake is van ‘strijd’, ‘steek’ en ‘doodde’ en gevaar voor haar ‘verlichte geest’ ofwel het domein van een minder concrete maar daarom nog niet minder belangrijke wereld, namelijk die van het geloof in dromen, voorgevoelens en voorspellingen, eigenschappen die in de meeste culturen eerder toegekend worden aan vrouwen dan aan mannen. En juist hier is ook sprake van een geschenk. Nee, toeval lijkt uitgesloten.


In ‘Het gedroomde huis’, de laatste afdeling, komt zoals verwacht mag worden voornamelijk reflectie op het eigen bestaan aan bod. Niet voor niets heet het eerste gedicht hier ‘Terug’. Een belangrijk fragment uit dit gedicht is dan ook: 'Hier/ begon haar reis uit vroeger boeken / herschreven. Alles bewoog // onder haar huid…'En kijk, daar is het pad opnieuw, in ‘Foto van moeder’: 'Ik zet de solide eiken terug / langs ons pad en speur / weer de geur rond ons huis // van witte seringen en herken je / als rende ik rond, in zo’n flits / uit velen aan de lens ontsnapt.'Velen’ zal wel ‘vele’ moeten zijn maar doet ook als fout z’n werk, verdubbelt het perspectief.
Behalve de invloed van de vader en de moeder speelt het huis waar de dichteres opgroeide een belangrijke rol en eveneens haar toekomstige echtgenoot, die een plaats krijgt toebedeeld in het landschap waar de bundel z’n titel aan dankt:

UTRECHTS LANDSCHAP

voor mijn man Albert Baggermans

Wij deelden het idee
dat wij hier eeuwen eerder
waren, waar stroom en heuvels
samenkomen. Het woei aan

met het blonde zand, geheim,
iets uit verzonken dromen.

Je herkende plekken waar ik
zwierf als kind, het oude bos en

lager de rivier die langs sluis
en hof haar lied herhaalt. Daar
draalden we tot een lage zon
diffuus vanachter stammen

het water kuste. Bewaar beelden,
lief, die soms vervagen, het reële
tegenspreken, van die dag,
voordat we weer vergeten.


Wat een prachtig slot, ook hier weer, van een gedicht dat de meeste elementen van het concept van dit boek verenigt: de kracht van de idee; het samen laten komen van rivier en heuvels; het belang, opnieuw, van de wind als geleider; het onbewuste (dromen); het herkennen door de aangesproken geliefde van háár jeugdervaringen alsof het die van hemzelf betreft; de rivier als bestendig en verbindend element (met een dubbele betekenis voor ‘haar’); de behoefte aan essentie en waarheid en, tenslotte, de overheersende rol van de tijd.
Het is natuurlijk ook geen toeval dat het woord ‘sluis’ halverwege het vers opduikt, een passend motief voor een overgang, een chute, naar een stroomgebied met een ander verval.
Lager’, dat dit verschil in peil aankondigt, is daarom niet alleen geografisch te duiden maar zeker ook psychologisch.

Tijd functioneert in het gedicht op verrassend veel niveaus: eeuwen eerder; de kindertijd; de periode van elkaar leren kennen op de grens van de volwassenheid; het nu van de terugblik; het verschuivende heden van het gelezen wordende gedicht; maar óók de alweer teruggrijpende toekomst. Tijd verdeelt en laat verloren gaan maar bestendigt ook, en loopt in dit opzicht parallel aan de rivier.

Het is verwonderlijk te zien hoezeer Boer in staat is om met een handvol eenvoudige beelden een poëtisch universum op te roepen dat veel lezers aan zal sporen hun eigen ervaringen te toetsen en tegelijk ook de ware taalwroeters tevreden te stellen. Haar gedichten kun je vanwege de vernuftige verwevingen blijven lezen. Vaak flonkert er een nieuwe vondst, niet alleen binnen een gedicht maar tevens er tussen, en zelfs tussen de bundels.
‘Heuvels en rivieren’ is dermate rijk dat er gemakkelijk over elk gedicht vele pagina’s met leeservaringen te schrijven zijn. Haar taal, bundel na bundel conceptmatig gelooid en geverfd, is zowel krachtig als teder, een combinatie die nergens uit balans raakt; elk gedicht kent de trias poetica van beschrijving, beeldspraak en gedachten; en alle drie de afdelingen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Deze resumerende opsomming kan niet anders dan tot de conclusie leiden dat Catharina Boer, ooit zo onopvallend en bescheiden in de poëzie begonnen, zich een stem heeft aangemeten die het verdient gehoord te worden tot ver buiten het bereik van de kleine uitgeverijen die er een klankruimte aan wilden verlenen.
Gezien vanuit het door Boer zelf vaak gewenste vrouwelijke perspectief, aarzel ik niet haar een van de betere dichteressen van onze tijd te noemen.

‘HEUVELS EN RIVIEREN’; Catharina Boer; Demer Press; 2010; Inleiding van Thierry Deleu; ISBN: 978-1-4457-4518-3; 71 pagina’s; € 15,00.

De Verborgen Hoek, no. 9, 2010.
Zie voor honderden andere kritieken ook: http://www.alberthagenaars.nl/


Traveller through Time


Al jaren zet Dragomirescu zich in om, parallel aan de economische mondialisering, schrijvers met elkaar in contact te brengen. Hij richtte daartoe het meertalige tijdschrift Contemporary Literary Horizon op, dat zowel op papier als digitaal verschijnt, betrok er geschoolde vertalers bij en gaf zelfs zijn universitaire baan op om zich geheel aan zijn streven te wijden. De kers op de taart moet voor hem de reeks Bibliotheca Universalis worden, waarin bloemlezingen verschijnen van schrijvers uit de hele wereld die deze idealen delen. De bundels van het Brabantse drietal Boer, Van Meel en Van Uden behoren tot de eerste uitgaven van Nederlandse snit.



Catharina Boer, gezien aantal titels de dichter met de meeste statuur van de drie, debuteerde al in 1975 met Ladders van papier. Voor Traveller through time / Călător prin timp maakte zij zelf de Engelse vertalingen, wat niet zonder schrammen ging. Zo kreeg bijvoorbeeld de Engelse versie van een gedicht niet de naam ‘Troy’ maar ‘Troje’. Op basis van het Engels verzorgde een klein team de Roemeense omzettingen. Het boek bevat niet de Nederlandse originelen.
Een ongelukkige keuze is de indeling van de bloemlezing. De Engelse tekst staat steevast op een rechter pagina, het Roemeense equivalent op de linker pagina aan de ommezijde. Dat wordt moeilijk vergelijken voor in elk geval de Engelstalige Roemenen. Gelukkig vlagen overal krachtige en originele beelden door het boek. Ondanks de ongelukkige woordkeuze in regel 5 is volgend vers een van de treffendste bijdragen:
 
HATSHEPSUT
On bottom of time, diggers found
a woman, not guarded by dates
or coloured by wars.
Beheaded, her body smeared, deformed,
denied, cancelled out of books,
she became what she was: a woman,
repeated beginning,
bottom stone which always comes above.

 

 

Een hoge vlucht door tijd en ruimte

door Romain John van de Maele


Catharina Boer
De spiegel van Hirundine
Uitgever: Uitg. WEL
2016
ISBN 9062301002
€ 20
119 blz.

Op het achterplat van Catharina Boers’ nieuwste bundel kan de lezer kennis maken met De Hirundinevan bisschop Radboud. Radbouds gedicht bestaat uit elegische disticha en het werd geschreven rond 870. Letterlijk vertaald luidt de titel van dat gedicht: Over de zwaluw. Catharina Boer heeft het echter niet over de zwaluw, maar over de spiegel van de zwaluw. Dat lijkt misschien vreemd, maar een spiegel is heel wat meer dan een glinsterend oppervlak waarin men zichzelf kan herkennen. In de middeleeuwen waren koningsspiegels (specula regum) een soort politieke en morele handleiding voor (toekomstige) koningen. Het woord spiegel werd ook gebruikt om andere geschriften aan te duiden, zoals de Spiegel Historiaelvan Jacob van Maerlant (eind 13deeeuw), een vertaling van Speculum historialevan Vincent van Beauvais. Uit mijn kindertijd herinner ik me de versregels “Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, / Wie is de mooiste van ‘t hele land?” in Sneeuwwitje, een van de sprookjes van de gebroeders Grimm. Ook in andere talen wordt gebruik gemaakt van het begrip spiegel als informatiedrager; ik denk aan de Duitse krant Der Spiegel, een aantal regionale bladen die, zoals een nieuwsuitzending van de ARD, Der Wochenspiegelheten en aan het in 1903 gestichte Engelse blad Daily Mirror. Nog voor ik één versregel gelezen heb, heeft de merkwaardige titel van de nieuwe bundel me aan het denken gezet, en het denkwerk zal bewust of onbewust mijn lezing meebepalen. De spiegel is uiteraard een veelvuldig gelaagde metafoor.

En dan is er nog de zwaluw, de trekvogel die steeds opnieuw de lente aankondigt en na een lange afwezigheid trouw naar een vroegere broedplaats terugkeert. In het gedicht van Radboud is ze een wonder van de natuur, en bij haar terugkeer schenkt de zwaluw (volgens Radboud) de boeren ‘nieuwe vreugden.’ De uitspraak over de zwaluw en de lente is een aanpassing van een versregel in een fabel van Aesopus (ca. 620 – 560 voor Christus). De kleine trekvogel is ook aanwezig in de natuurlyriek van Guido Gezelle (1830-1899) – ik denk aan ‘Gierzwaluwen’ en ‘Neen, vogelloos en blijft de blauwe lucht niet, ach’ – en aan de fabel ‘L’hirondelle et les petits oiseaux’ van Jean de la Fontaine (1621-1695). Bij de fabeldichter heeft de vogel veel gereisd, en de reizen hebben zijn horizon verbreed. Hier vind ik onmiddellijk een verband met het werk van Catharina Boer: haar nieuwste bundel bevat een aantal reisherinneringen. Maar is er sprake van intertekstualiteit en bevat het werk van Gezelle en de la Fontaine beelden die ook in de gedichten van Catharina Boer aan de oppervlakte komen? Het is onmogelijk om in een recensie al deze vragen te beantwoorden. Ik heb die vragen wel vermeld omdat ze ten dele mijn cultuur- en literatuurdialoog met de dichteres hebben bepaald.

De volumineuze bundel van Catharina Boer bestaat uit de volgende cycli: ‘Tegenlicht’, ‘Hirundine’, ‘Het ronde jaar’ en ‘Het verstrijken’. In een aantal gedichten gedraagt het lyrisch subject zich als een zwaluw door terug te keren naar thema’s die in vroegere bundels aan bod zijn gekomen. Ik denk aan de cyclus ‘Het ronde jaar’ die wordt opgedragen aan Patricia, het overleden dochtertje van de schrijfster, en aan het gedicht ‘Vincent’ dat me aan de bundel Kraaien verjagen(2003) doet denken. De dichteres woont in Nuenen en dat is Van Gogh-land. Van Gogh is niet de enige schilder die in de nieuwe bundel aandacht heeft gekregen, ook Johannes Vermeer, Pierre Auguste Renoir, Anna Boch en Judtih Leyster hebben de dichteres geïnspireerd. Nu en dan doet de bundel met de vele Nederlandse ‘ansichtkaarten’ me ook aan Nils Holgersson(1906) van Selma Lagerlöf (1858-1940) denken. Het boek was bedoeld om kinderen vertrouwd te maken met de landkaart van Zweden. In De spiegel van Hirundineis het echter een zwaluw die de lezer meeneemt langs Nederlandse landschappen en steden zoals de omgeving van de Waal, de Biesbosch – het natuurgebied dat ook in het werk van Ben Cami in gedichten werd gevat –, een Utrechts landschap, de Lek, Sprang-Capelle en Texel. Maar de dichteres beperkt haar verkenningen niet tot Nederland, ze trekt letterlijk of figuurlijk naar de Noorse Sognefjord, waar Peer (Gynt) en Solvejg in oude volksverhalen voortleefden en door Henrik Ibsen (1828-1906) werden herontdekt. Catharina Boer trekt ook westwaarts naar Donegal en Stonehenge, zuidwaarts naar de Bretoense kust, Fréjus, Efeze en Pompeï.

Nu en dan komt de dichteres strijdbaar uit de hoek en dat is een houding die al in haar vroege werk opviel. In het gedicht ‘Trein door de nacht’ lees ik ‘Dit landschap nu, als wij, volgroeid, / door hoogbouw geen trein meer te ontdekken.’ (14) Volgroeid heeft in deze versregels een dubbele betekenis, en het minder voor de hand liggende gebruik van het woord heeft een bittere bijsmaak. Volgroeid betekent in het gedicht ook volgegroeid. Wij verstikken het landschap in een betonnen houdgreep, en de vlucht naar een stiltegebied is nu en dan noodzakelijk, want niemand kan volgegroeidelandschappen langdurig ondergaan. In het gedicht ‘Paardenkastanje’ gaat de schrijfster op zoek naar een boom uit haar herinnering en ze stelt vast dat het plein verlaten is en de ‘school verdwenen’, maar ze vindt de boom terug in zichzelf, ‘treurend uit bloedende bast om de leegte / van de jaren. Om de liefdes die eens waren, / legde ik mijn hand op jouw doorgroefde huid / en even heelde ons de regen.’ (11) De moderne samenleving gaat te gemakkelijk voorbij aan de pijn die met ‘verdwijnen’ gepaard gaat. Niet ten onrechte eindigt het gedicht ‘Te lezen bij regen’ met de vaststelling dat heimwee er altijd is. (9) Maar heimwee mag nooit het verzet in de kiem smoren.
In vergelijking met het vroege werk is de nieuwe bundel klassieker. Het vrije vers is naar de achtergrond verdwenen, en de dichteres maakt nu vooral gebruik van kwatrijnen en terzinen. De strofenbouw is wel gevarieerd, en naast de assonantie en binnenrijmen zoals in ‘en even heelde ons de regen’ valt vooral de alliteratie op, zoals in de volgende versregels: ‘Ze zijn niet meer, maar hun geur / brengt mij in het jonge jaar terug / naar hun wit begin en omgekeerd.’ (44) Eindrijm is eerder zeldzaam in deze welluidende poëzie.

In het gedicht ‘De zwaluw’ (39) voltrekt de ouder wordende schrijfster een autofictieve reis ‘boven het rode fruit in avondzon / naar rode dakpannen van mijn rode huis, / waar wij beiden geboren.’ Het gedicht vat een leven samen ‘Tot, / kroost uitgevlogen, een wind haar wekt, / die aan haar innerlijk trekt en haar wereld splitst / en zij tenslotte toch die tocht begint, maar / nooit verbonden krijgt al dat haar bindt.’ (39) Het is in essentie de levensloop en levenservaring van reële of figuurlijke emigranten, een ervaring die kan worden samengevat met de titel van Dorothy Burton Skardals boek over Scandinavische emigranten in Amerika: The divided heart(1974). In het gedicht van Catharina Boer drukt de laatst geciteerde versregel precies het zelfde gevoel uit.

De gedichten die mij het meest aanspreken – hoewel ze allemaal een diepe indruk op mij maken door de sobere en afgemeten zegging – zijn ‘Het dorp’ (27), Wodanseik (12), ‘Angst’ (28) en ‘In vogelvlucht’ (74). Ik laat de dichteres zelf aan het woord en citeer integraal ‘Het dorp’:

‘Daar ga je weer als buitenkind,
langs groentetuinen door het dorp,
met sproeten, bruin haar in de wind,
dat rent en steeds een sok opsjort.
Bij lindebomen in de straat,
herrezen ook de gezichten,
jou lief, waar soms in gedichten
en in stilte, jij tegen praat.
Zomeravond, paarden wachten
gelaten aan het hek. Uit rood
dalen vogels langs de sloot en
verzinken ook jouw gedachten.’

‘In vogelvlucht’ bevat, naar mijn gevoel, de mooiste versregels uit Catharina Boers werk: ‘Trekvogeltje van vervlogen zomers, / ik heb je ingelijst. / Nu delen wij vaak / dit klein verblijf tot jij weer vleugels spreidt / en ik wachten zal aan de vloedlijn / van de tijd waar de herinnering aanstormt, / zich dan weer terugtrekt, maar blijft.’ (71) Het trekvogeltje is Catharina Boers vroeg overleden dochter Patricia. ‘In vogelvlucht’ is een waardig gedicht dat de pijn draaglijk maakt – het trekvogeltje komt jaar na jaar terug naar het vertrouwde nest, ook al is dat niet meer dan een lijst. De citaten bewijzen meer dan mijn beschouwingen dat Despiegel van Hirundineeen zeer leesbare en belangrijke bundel is, zowel inhoudelijk als stilistisch. U vraagt zich misschien af of ik mijn uitweiding over intertekstualiteit onder de mat heb geveegd. Helemaal niet. In deze bundel manifesteert zich impliciet het vroege werk van de dichteres, of anders gezegd: er is sprake van intertekstualiteit op het niveau van Catharina Boers’ oeuvre in wording, en voorts is er de expliciete verwijzing naar Radbouds vierenveertig versregels. En de spiegel dan? Literatuur is altijd een spiegel (van het leven), en gedichten zijn altijd spiegelbeelden die achteraf bij elkaar worden gevoegd, en zo wordt een bundel een spiegel of informatiedrager. Het is de taak van de lezer die spiegelbeelden in zich op te nemen en deze bij de eigen bespiegelingen te voegen om zo een nieuwe dialoog te beginnen, die altijd uitmondt in nieuwe intertekstualiteit.

Copyright © 2010-2025 - Catharina Boer

Alle rechten voorbehouden.